plat koper gegoten met gietdraadoog (1700-1815)

Knoop met een massief gegoten platte kop (vaak de dikte van ongeveer een duit) met op de achterzijde een gietdraadoog.

Vanaf ca 1675 worden de knopen groter en platter. Deze knopen worden gegoten met een soort klein staafoogje. Iets later vanaf ca 1700 worden deze knopen ook uitgevoerd met een gietdraadoog.

De knopen in deze categorie hebben geen schrift op de achterkant (backmark). Indien er wel iets op de achterkant staat dan is het sowieso een knoop die pas vanaf ca 1795 is gemaakt (zie gilt & plated).

Soms zijn er op de achterkant wel cirkelvormige draaibank sporen. Deze productiemethode is dus redelijk arbeidsintensief.

De kop is dus gegoten van een koperlegering en zijn hierdoor sterk.

Het lijkt erop dat de afbeeldingen op de knoop bij de oudste exemplaren zijn gegrafeerd en dat deze later zijn gegoten.

Ook de oogjes ondergaan een verandering. Vanaf 1760 verschijnen er namelijk ook tombak knopen. Bij dit materiaal is het bijzonder lastig om een los oog te bevestigen. Vaak worden oogjes meegegoten. Het lijkt erop dat dit productieproces ook bij de koperlegering knopen wordt toegepast.

Vanaf 1797 gaan veel fabrikanten kwaliteitsaanduidingen op platte knopen zetten m.b.t. de vergulding of verzilvering (zie gilt en plated). Ook beginnen fabrikanten vanaf dat moment hun naam op de knopen te zetten. Er bestaan echter ook knopen zonder opschrift.

Rond 1820 is de techniek van het tweedelig stansen van knopen uitgevonden. Dit wordt echter pas massaal gebruikt vanaf ca 1850.